De levensfasen van de hond

Pup.

Een hond is de eerste periode van zijn leven ‘pup’. In die tijd moet hij op een plezierige en rustige wijze kennis maken met alles wat hij op latere leeftijd gewoon moet vinden. De pup heeft veel rust nodig en is nog aan het leren hoe hij zich moet gedragen. Alles, ook het alleen zijn, moet rustig aan geleerd worden. Als pup leert de hond ook de beginselen van zindelijkheid.

Puberteit.

Na deze eerste periode komt de hond in de puberteit. Net als bij mensen spelen hormonen daarbij een rol. De hond kan eerder geleerde opvoeding gaan vergeten, kan karakterveranderingen laten zien en is vaak erg op zijn soortgenoten gericht. Voor veel eigenaars is dit een lastige tijd. Consequent en geduldig aanhouden hoe u met de opvoeding bent begonnen, is belangrijk.
De spieren en gewrichten van jonge honden zijn erg kwetsbaar. Voorzichtig aan met spelen (kort en op goede ondergrond!), nog niet springen, weinig traplopen en niet te lang achter elkaar bewegen dus!

Volwassen.

Dit zijn vaak voor eigenaar en hond de makkelijkste jaren.
Na de puberteit wordt de hond volwassen. Het verschilt per hond wanneer deze emotioneel en lichamelijk volwassen is. Kleine honden zijn vaak wat eerder volwassen dan grotere.
Honden worden gemiddeld tien, elf jaar oud. Grote honden doorgaans minder oud dan kleine honden. Reuzenrassen zoals Duitse Doggen worden vaak niet ouder dan zeven jaar terwijl Dwergpinschers wel vijftien jaar of ouder kunnen worden. Oudere honden slapen meer en dieper, kunnen minder goed tegen regen en kou en erg warm weer. Oude honden en hun bazen kunnen vaak met elkaar lezen en schrijven, ze zijn al zo lang samen dat elk gebaartje en elke oogopslag bekend is. Bovendien is een ‘senior’ vaak meer gericht op u als eigenaar en minder op ‘actie’.